aankopen

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ko·pen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aankopen
kocht aan
aangekocht
zwak -cht volledig

Werkwoord

aankopen [1]

  1. overgankelijk door kopen verwerven
    • Zij hadden een assortiment mobiele telefoons aangekocht. 
Synoniemen
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

de aankopenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord aankoop

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen