aankomend

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ko·mend
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen aankomend
verbogen aankomende
partitief aankomends - -

Bijvoeglijk naamwoord

aankomend

  1. aanstaand
    • Hij zou wel eens de aankomende voorzitter van onze vereniging kunnen zijn. 
    • Aanstaande woensdag komen mijn kinderen eten. 
  2. opgroeiend
    • Hij was een jong en veelbelovend aankomend talent. 
Uitdrukkingen en gezegden

[1] Aankomend minister van Buitenlandse Zaken.

Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: aankomen
verbogen vorm: aankomende

aankomend

  1. onvoltooid deelwoord van aankomen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be