aankijken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·kij·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
aankijken keek aan aangekeken
Eigenschappen
Morfologisch Sterk werkwoord klasse 1
Scheidbaar werkwoord
Syntactisch Wederkerig werkwoord
Onvergankelijk werkwoord
volledig

Werkwoord

aankijken

  1. overgankelijk aanzien; de blik op iemands gezicht zichten
    • Hij keek haar aan en zei: "goedenavond". 
    • De vader keek zijn dochter streng aan en toen gaf het meisje toe dat ze de kras op de auto had gemaakt. 
     Chantal zag dat Heleen haar aankeek zonder haar daadwerkelijk te zien.[1]
     Ze bleef hem strak aankijken.[1]
  2. wederkerig elkaar ~ de blik op elkaars gezicht richten
    • Zij keken elkaar aan en schoten in de lach. 
  3. beoordelen
     Tegen de heuvels rond Maastricht werden vijftig jaar geleden de eerste wijnranken aangelegd. Toen werd er nog met scepsis tegen wijnbouw in Nederland aangekeken. Inmiddels is het zelfs voor de Moezel- en Elzasdruiven, zoals Müller-Thurgau, Riesling en Pinot Gris, te warm geworden op het zuidelijk deel van wijngaard.[2]
Uitdrukkingen en gezegden
  • de zaak nog eens aankijken'
afwachten
  • aankijken op


jaloers zijn op iemand
Vertalingen

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1 All-inclusive” op Wikipedia (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
  2. Bronlink geraadpleegd op 7 juli 2023 Weblink bron
    Rob Koster
    “Zuid-Franse druiven groeien door klimaatverandering goed in Maastricht” (8 juli 2023), NOS
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be