aankan

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·kan

Werkwoord

vervoeging van
aankunnen

aankan

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankunnen
    • ... dat ik aankan. 
  2. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankunnen
    • ... dat jij aankan. 
  3. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aankunnen
    • ... dat hij aankan. 
     Ik denk niet dat ik dat emotioneel aankan.[1]
Synoniemen

Gangbaarheid

Verwijzingen