aanhielden

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·hiel·den

Werkwoord

vervoeging van
aanhouden

aanhielden

  1. (in een bijzin) meervoud verleden tijd van aanhouden
    • ...dat wij aanhielden. 
    • ...dat jullie aanhielden. 
    • ...dat zij aanhielden. 
     Terwijl ze keurig de buitenrand van het gigantische zwembad aanhielden, slenterden ze verder.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen