aangeboren

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·ge·bo·ren
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen aangeboren
verbogen
partitief aangeborens

Bijvoeglijk naamwoord

aangeboren

  1. bij de geboorte verkregen eigenschappen
    • Er zijn veel verschillende aangeboren hartafwijkingen bekend. 
     Met een aangeboren of aangeleerde elegantie, dat was haar toen nog niet duidelijk, kweten ze zich van hun taak.[1]
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen