aandrong
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- aan·drong
Werkwoord
vervoeging van |
---|
aandringen |
aandrong
- (in een bijzin) enkelvoud verleden tijd van aandringen
- ... dat ik aandrong.
- ... dat jij aandrong.
- ... dat hij, zij, het aandrong.
- ... dat ik aandrong.
- ▸ Hoewel Denise aandrong om mee te gaan, had ze dit resoluut afgewezen.[1]
Gangbaarheid
- Het woord 'aandrong' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.