aandoet

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·doet

Werkwoord

vervoeging van
aandoen

aandoet

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aandoen
    • ... dat jij aandoet. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aandoen
    • ... dat hij aandoet. 
     ‘Ik ben zo bang dat jij jezelf iets aandoet,’ ging Denise verder.[1]

Gangbaarheid

Verwijzingen