aanbetaalt

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·be·taalt

Werkwoord

vervoeging van
aanbetalen

aanbetaalt

  1. (in een bijzin) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbetalen
    • ... dat jij aanbetaalt. 
  2. (in een bijzin) derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbetalen
    • ... dat hij aanbetaalt. 

Gangbaarheid