aanbesteed

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • aan·be·steed
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

vervoeging van
aanbesteden

aanbesteed

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van aanbesteden
    • ... dat ik aanbesteed. 
  2. voltooid deelwoord van aanbesteden

Gangbaarheid