Zeitwort

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Zeit·wort

Zelfstandig naamwoord

Zeitwort o

  1. werkwoord
    «In dem Satz "Ich gehe nach Hause" ist "gehe" das Zeitwort
    In de zin "Ik ga naar huis" is "ga" het werkwoord.
Verbuiging