Zähigkeit

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Zä·hig·keit
Woordherkomst en -opbouw
  • Afleiding van het Duitse bijvoeglijke naamwoord zäh met het achtervoegsel -igkeit
enkelvoud meervoud
nominatief die Zähigkeit die Zähigkeiten
genitief der Zähigkeit der Zähigkeiten
datief der Zähigkeit den Zähigkeiten
accusatief die Zähigkeit die Zähigkeiten

Zelfstandig naamwoord

Zähigkeit, v

  1. (materiaalkunde) taaiheid
    «Die Lagertemperatur des Fleisches nach der Schlachtung wirkt sich auch auf die Zähigkeit aus.»
    De opslagtemperatuur van het vlees na het slachten heeft ook invloed op de taaiheid.
  2. doorzettingsvermogen, vasthoudendheid, volharding
Synoniemen
Verwante begrippen