Liebhaber

Uit WikiWoordenboek


Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Lieb·ha·ber
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
nominatief der Liebhaber die Liebhaber
genitief des Liebhabers der Liebhaber
datief dem Liebhaber den Liebhabern
accusatief den Liebhaber die Liebhaber

Zelfstandig naamwoord

Liebhaber, m

  1. liefhebber, minnaar, vrijer (mannelijke vorm)
  2. aanbidder, bewonderaar, fan, liefhebber (mannelijke vorm)
    «Sind sie auch ein Liebhaber belgischer Schokolade?»
    Ben je ook zo'n liefhebber van Belgische chocolade?
Synoniemen
Afgeleide begrippen