Europeeër
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- Eu·ro·pee·er
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | Europeeër | Europeeërs |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de Europeeër m
- (demoniem) een inwoner van Europa, of iemand afkomstig uit Europa
Synoniemen
Verwante begrippen
Demoniemen bij Europa in het Nederlands | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
inwoner: Europeaan, Europeeër • inwoonster: Europese, Europeaanse • bijvoeglijk: Europees, Europeaans |
Gangbaarheid
- Het woord Europeeër staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.