Dutch

Uit WikiWoordenboek

Engels

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

Dutch

  1. (taal) Nederlands, de West-Germaanse taal die de officiële taal is in onder meer Nederland en Vlaanderen
    «English and Dutch are related West Germanic languages.»
    Het Engels en het Nederlands zijn verwante West-Germaanse talen.
  2. (demoniem) de Nederlanders, het Nederlandse volk
    «The Dutch used to have an extensive colonial empire.»
    De Nederlanders hadden vroeger een uitgestrekt koloniaal rijk.

Bijvoeglijk naamwoord

Dutch

  1. (taal) betreffende het Nederlands
  2. (demoniem) betreffende Nederland, de Nederlanders, Nederlands
    «The Dutch embassy is closed today.»
    De Nederlandse ambassade is vandaag gesloten.


Fijisch Hindoestani

Zelfstandig naamwoord

Dutch

  1. (taal) Nederlands, de West-Germaanse taal die de officiële taal is in onder meer Nederland en Vlaanderen


Schots

Zelfstandig naamwoord

Dutch

  1. (taal) Nederlands, de West-Germaanse taal die de officiële taal is in onder meer Nederland en Vlaanderen