Bischof

Uit WikiWoordenboek

Duits

Uitspraak
Woordafbreking
  • Bi·schof
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse zelfstandige naamwoord episcopus, dat uit het Grieks komt
enkelvoud meervoud
nominatief der Bischof die Bischöfe
genitief des Bischofs
des Bischofes
der Bischöfe
datief dem Bischof den Bischöfen
accusatief den Bischof die Bischöfe

Zelfstandig naamwoord

Bischof, m

  1. bisschop (mannelijke vorm)
    «In der Katholischen Kirche wird die Weihe zum Bischof nach der Weihe zum Diakon und Priester als dritte Stufe des Priesteramtes angesehen.»
    In de Katholieke Kerk wordt de wijding tot bisschop gezien als de derde trap van het priesterschap, na de wijding tot diaken en priester.
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen